Varsity 1976. “Wég jullie! Opdónderen! Jullie horen hier niet!”. We proberen aan te leggen, maar worden door dronken onder de modder zittende Lagaaiers tegen gehouden. Stelletje idioten. Het is midden op de dag en ze kunnen nauwelijks nog op hun benen staan. Het is voor het eerst in de geschiedenis dat de Varsity vrouwen heeft toegelaten. Dat hadden we voor de wedstrijd al gemerkt: we werden voortdurend beschimpt. En natuurlijk verliezen de rode jasjes het van acht eerste jaarsTriton meisjes, maar ik besluit nooit meer de Varsity te starten. Rare wedstrijd op kolkend water met op de kant allemaal dronken torren onder de modder en de kots. Hoe ben ik eigenlijk in deze modderpoel van water, klei en kots terecht gekomen?

foto (19)

Acht maanden ervoor heb ik mij opgegeven als eerste jaars wedstrijdroeister van Triton. Waarom daar? Omdat ik dat blauw/wit zo mooi vond…! Net als de houten loods aan de rand van Park Oog en Al. Alles was er van hout. De vloeren, de trappen, de sociëteit, de bar, de bestuurskamer, de kleedkamers. Alles. In die omgeving zag ik mij wel aangenaam verpozen. Meer dan in de armzalige loods van Orca. Bovendien die kleuren: grijs/rood…

Ik geloof dat precies acht roeisters zich aanmelden voor het seizoen 75/76: vier tamelijk grote roeisters en vier vrij kleine. Chris Flotman –een onervaren roeier- krijgt de taak om van die acht vrouwen een eerste jaars wedstrijd acht te maken. Al gauw wordt er iedere maandagavond hardgelopen onder de bezielende leiding van praeses Winnibald Mooijen (Winnibald…zo’n naam vergeet je natuurlijk nooit meer). Op woensdag hebben we indoor in een oud schoolgebouw, en voor de rest wordt er geroeid. Ook op zaterdagochtend. En op zondag hebben we vrij. Hoewel we acht totaal verschillende types zijn, vormen we al snel een hechte ploeg. En langzamerhand durven we ook onze mond open te trekken binnen het door mannen gedomineerde Triton. Zo hebben we als vrouwen slechts twee douches waar regelmatig alleen maar koud water uitkomt. Midden in de winter hebben we daar op een keer zó schoon genoeg van, dat we naar de mannen zijn gelopen en iedereen onder de douches hebben weg gejaagd. Daar is nog járen over gesproken. Het laatste verhaal was dat één en ander op een complete orgie zou zijn uit gelopen…tsss…op Triton.

Gaandeweg krijgen namen die je regelmatig hoort gezichten. Bote Buma, een brulaap die hard kan roeien en graag achter de vrouwen aanzit, Cees Bottema een zeer klassiek heerschap met een enorme hangsnor, die uiterst sportief is, goed kan roeien maar die snor! En dan de zware tweeling Menco en Meindert Niemeijer die elkaar altijd in de boot de huid vol zitten te schelden. Notabene zonen van een dominee. Of juist wel daardoor. De mooie roeier Jan Weetzel, waar ik verliefd op werd. Hij studeerde diergeneeskunde en –oh schattig!- hij had een eekhoorntje op zijn kamer. Het bleek dat ik beter kon opschieten met het eekhoorntje dan met Jan, want Jan was geen prater. En dan Ans Gravensteijn, de talentvolle skiffeuse die tot de top hoorde van het Nederlandse roeien, tjonge wat keken we tegen haar op. En zo waren er nog veel meer.

De maanden verstrijken en er ontwikkelt zich een teamgeest binnen de acht, niet alleen door zware (dat vond je toen) trainingen maar zeker ook door regelmatig met elkaar te eten. Op maandagavond na de outdoor was er eten op Triton, en door de week was er altijd wel bij iemand thuis een ploegmaaltijd. Dat vond ik wel prettig, want ik woonde drie kwartier fietsen van de loods en om dan na een training op mijn één-pitter te koken, daar had ik meestal geen zin in. Regelmatig stond ik staand een blik bruine bonen op te eten, gevolgd door een heel blik perziken. Met een half pak vla als toetje. En niemand die er wat van zei want ik woonde in m’n eentje bij een hospita. Dankzij ploeggenoot Els is het toch goed gekomen met dat koken. Els was drie jaar ouder dan ik en was een meester om van weinig ingrediënten snel een warme maaltijd in elkaar te flansen. Ze woonde met een huisgenoot die biologie studeerde en slangen in een kooi hield en ratten fokte om die beesten te voeden. Rare aparte jongen, waar je enorm mee kon lachen. Laatst ontmoette ik hem bij een begrafenis en de lach van toen was er meteen weer. Els liet mij Utrecht en het leven zien. Ze leerde mij kritisch te denken, en van niets iets te maken, ze sleepte me overal mee naar toe. Zo moest ik op een zaterdagmiddag al liftend mee naar Groningen om naar Herman van Veen te gaan, die toen up coming was. We sliepen bij een vage vriend en de volgende dag liften we terug. Nooit aan mijn ouders verteld, die mij trouwens bijna nooit meer zagen. Roeien was nummer één geworden. Ook toen mijn vader zijn 50e verjaardag groots wilde vieren, vond ik het niet nodig te komen want ik had een wedstrijd: ja. Ik geloof dat ik eigenhandig door een familie lid ben opgehaald.

Waarom trok dat roeien zo? Waarom moest alles er voor wijken? Ten eerste omdat ik er talent voor bleek te hebben, maar ook omdat ik mijn eigenheid in snel tempo ontwikkelde. Ik leerde mijn sterktes kennen, en liep tegen mijn zwaktes op. Binnen een acht heeft iedereen zijn eigen rol. En die leerde ik (mopperend) te accepteren. Je eerste jaar is de opmaat voor de rest van je leven. Je gaat langzaam aan je eigen koers bepalen, je eigenwaarde neemt toe net als je zelfbewustzijn. Je leert voor je mening uit te komen, kritisch te zijn. Eigenschappen die ik nog ontbeerde op de middelbare school. Wat ook trok, was dat we als acht voor elkaar door het vuur gingen, met elkaar door bleven gaan ondanks irritaties of ruzies. Iedere wedstrijd stonden we er en vaak moesten we een heel weekend ergens anders slapen. Zo sliepen we voor de Head op matjes en in slaapzakken bij Willem III. We sliepen slecht, maar er werd niet gezeurd. En als we een wedstrijd verloren (wat vaak voorkwam), gingen we monter weer door met trainen om te zorgen dat we de volgende keer wél zouden winnen. Uiteindelijk hebben we dat jaar drie keer gewonnen. We werden steeds beter en op de Slotwedstrijden versloegen we eindelijk aartsrivaal Nereus. Het uittrainingsfeest in Utrecht was uitzinnig. Ik belandde aan de arm van een zware roeier in het water, iemand van Aegir verklaarde mij dronken de liefde en een ploeggenoot werd door een Nereïd op de motorkap van een auto genomen.

Ik denk dat de grootste bindende factor binnen de ploeg de humor was. Er werd áltijd iedere dag gelachen. Ook door tranen heen. En het leven was zorgeloos. De misselijkmakende zenuwen voor een wedstrijd waren denk ik dat jaar mijn grootste zorgen, en verder keek ik vooral reikhalzend uit naar de rest van mijn leven: wat voor meer leuks zou er allemaal nog op mijn pad komen? Zou ik echt ooit op een WK Roeien terecht komen? Zou ik nog een vent krijgen? Kinderen? Wat voor baan zou ik krijgen? En zou ik beroemd worden (toch een heimelijke wens)?

Die eerste vraag werd heel snel beantwoord: het jaar erop zat ik op zeven in de Nederlandse vrouwen acht die zesde werd op het WK in Amsterdam. Nu alweer 37 (!) jaar geleden. Er is heel veel moois op mijn pad gekomen, maar ook veel verdrietigs. Hoe zou het met de meiden van mijn acht zijn vergaan met hun verwachtingen? Hun dromen? Hoe is het onze concurrentes vergaan? Nereus? Orca? Ik zou het allemaal willen horen. Maar vooral wil ik met allemaal lachen. Onbedaarlijk lachen. Net als toen.

Ook zin om herinneringen op te halen en om onbedaarlijk te lachen met oud ploeggenoten? Kom naar de Reünie tijdens de WK op 29 augustus vanaf 16.00 uur voor álle eerste jaars roeiers ooit. Er zijn foto shoots waar je de Varsity lauwerkrans kunt omhangen, er zijn roeiergometers, er is ploegeten in verschillende restaurants en…de Hermes House Band komt!

Meedoen? Trommel je oude ploeg op en meldt je aan via: amsterdamrowing.com/reünie.

Geri Donkervoort