De Nederlandse LM4-: vier jongemannen met  één bestemming: de Olympische Spelen van 2016. De nestor van de ploeg (Tim Heijbrock) hoopt in Rio de smaak van Londen 2012 weg te spoelen. De benjamin van het team, Jort van Gennep, staat er nog onbevangen in. Schrijver-journalist Ferry Wieringa volgde de ploeg in de aanloop naar het WK. Een verhaal over ploeggeest, overgave en de dunne lijn tussen wel of niet vooraan varen.

Deel I: De ploeg

 

Een ochtend in juni 2014, het is iets na negen uur en de zon laat er geen misverstand over bestaan: vandaag gaat hij er een snikhete dag van maken. Vanuit het ‘OTC’ (Olympisch Trainingscentrum) aan de Bosbaan komen drie jongens aangelopen. Tengere knapen, gestoken in kleding die weinig meer behelst dan een polyester/lycrapakje en shirt. Aan de voeten slippertjes, modieuze sportschoenen en één van hen op een stevig soort instappers. Al babbelend – er wordt een bidonnetje opgegooid, twee duwen en trekken een beetje aan elkaar – loopt het drietal richting de laatste van de botenloodsen die zich aan de kop van de roeibaan bevinden.

In een stelling van de laatste ligt de KNRB56, het Empacher schip van de nationale Lichte Mannen vier-zonder (LM4-). Maar als deze jongens de bemanning zijn, dan betekent het dat het er nog aan één ontbreekt, want waar is dan de slagman?

Twee nemen de vertraging voor lief – het is ochtend, rustig aan en daarbij: het WK is pas over twee maanden en een beetje. Maar boegroeier Joris Pijs is korzelig. Hij loopt naar het wandrek, pakt er de vier riemen uit en beent naar het vlot.

DE AANHOUDER

Joris Pijs (1987), hij heeft er veel voor gedaan om hier te komen. Gedaan én gelaten. Nu hij er dan eindelijk bij zit, wil hij zijn tijd optimaal besteden. Het WK staat immers voor de deur. Ja, als het een afspraak voor de kapper betreft, zijn twee maanden een oceaan van tijd, maar voor een roeiploeg die sinds februari bij elkaar is en met nog aardig wat losse eindjes te kampen heeft, kunnen twee maanden aanvoelen als overmorgen.

Om een laatste gooi te doen naar de Spelen heeft hij zijn maatschappelijke loopbaan in de koelkast gezet. Joris (baardje, een warrige, weelderige bos krullen) is afgestudeerd als Technisch Bedrijfskundige en voordat hij voltijd en met volledige inzet zijn steentje gaat bijdragen aan het mooier en schoner maken van de aarde, wil de roeier van Gyas als slotakkoord van zijn sportloopbaan nog eenmaal op het hoogste platform optreden – en de LM4- moet hem daar brengen.

In 2012 werd hij niet geselecteerd voor de vier. Hij had er alles voor opzij gezet, was van Groningen naar Amsterdam verhuisd, had zijn leven zo ingericht dat hij met de dagelijkse trainingen en selecties kon meedoen. Maar de bondscoach sprak zijn vertrouwen in vier andere roeiers uit.

Joris ging niet bij de pakken neer zitten. Hij weet: wrijving geeft glans, tegenwind kweekt sterke benen. Een winnaar word je door telkens weer op te krabbelen nadat je gevloerd bent. Houd je dat langer vol dan de ander, dan kom je d´r ook. Dat zou je zijn grondtoon kunnen noemen – dat, verrijkt met de nodige eigenzinnige noten.

Direct na zijn afwijzing begon hij met een mede-afvaller een ‘dissidenten twee-zonder’. Hij wilde laten zien dat hij wèl in die ploeg thuishoorde. Op eigen kosten en zonder bondsbegeleiding, trainde en racete hij, samen met Arnoud Greidanus. Nog datzelfde jaar versloegen zij op het NK ook zware twee-zonders, bij de World Cup wonnen ze zilver, op het WK werden ze tweede. Maar de plek in de Olympische LM4- bleef hem onthouden. De jongeman die vroeger als kind de wilskracht had klassieke pianostukken in te studeren, toonde zich geduldig en zette zijn zinnen op de volgende Spelen: Rio 2016.

Terwijl Joris de riemen bij het vlot neerlegt, rekt Bjorn zich nog eens uit. Als hij een bekende ziet staan, loopt hij erop af en begint een praatje. Nog 120 trainingen te gaan. Geen haast. Twee wedstrijden, een afsluitend trainingskamp en dan pas is het zover: de eerste WK heat.

EEN LAATSTE KANS

Bjorn van den Ende (1986), ook al zo’n oude bekende in het kleine dorp dat toproeien heet. Hij heeft de uitstraling van een surfjongen die met een strootje duingras in de mond zijn dagen aan de kust slijt. Lukt het vandaag niet, dan wel morgen. Hij roeit sinds zijn tienerjaren. Bij Pampus begonnen en later bij Skøll belandt. Maar dat was zeven jaar en 35 kilogram geleden. Hij kreeg daar namelijk te horen dat zijn kansen op toproeien aanzienlijk groter waren als hij ‘licht’ zou roeien.

Was dit een studentengrap?

Bjorn woog 105 kilogram! Bjorn nam de opmerking in ieder geval niet licht op en de 1 meter 88 lange, blonde roeier met heldere blauwe ogen weegt nu geen gram meer dan 72,5 kilo.

In 2010 schopte hij het tot de nationale Lichte Acht (wereldbeker zilver). Leuk, maar dit was geen Olympisch nummer. Maar twee jaar later lukte hem wat Joris niet lukte: Bjorn zat bij de LM4-. Daar liep hij in het sporterswalhalla met het geluid van klotsend Olympisch roeiwater in zijn oren. Maar toen het startsignaal in Eton Dorney viel…. stond hij op de wal. Want hij zat weliswaar bij de groep, maar niet erin. Reserve Bjorn kwam niet in actie. Ben je in Rome, mis je de paus. Maar hij vond het geen probleem, “Alles voor het team.” Nu hij echter richting de dertig gaat, moet het er toch maar eens van komen: Rio!

Jeroen Spaans, de coach, komt aangefietst. Kort geknipt, teenslippers, short en het korenblauwe KNRB-shirt. Hij heeft nog kleine oogjes en vanuit het krat voorop zijn fiets kringelt er een slierpluimpje: hij heeft een mok dampende koffie kunnen oppikken. Hij heeft de gezonde kleur van het buitenleven. Qua lichaamsbouw heeft deze ex-roeier (OS 2000, Sydney, óók LM4-) het tanige, dat veel lichte toproeiers uit duizenden herkenbaar maakt, achter zich gelaten. Bij hem de sporen van een minder ascetisch bestaan – vaderschap, wijntje. Nee, de tijd dat het naaldje van zijn weegschaal bij 72,5 moest stoppen, is voorbij. Sinds twee maanden coacht hij de LM4-.

Terwijl de derde roeier zijn fles vult kondigt het geklepper van teenslippers op stoeptegels, de komst van de laatste van het viertal aan: de slagman. Als enige is hij, Tim Heijbrock (Willem III), al met blote bast. Maar over Tim dadelijk meer, want het is tijd om te gaan.

De ploeg vat de Empacher bij de boorden en tilt hem naar het vlot. Na een korte bespreking worden overslagen opengetikt, strokecoaches bevestigd. Boeg Joris krijgt de portofoon van Jeroen. Als slagroeier Tim ook zijn riem wil pakken en zich voorover buigt naar de laatste op het vlot, begint hij te lachen en klinkt het: “Joooort?” Jort is de vierde roeier, ook over hem dadelijk meer. Jort en Tim bemannen de stuurboordzijde, maar nu staat hij met het hoofd schuin naar de baan te staren. Het klinkt nogmaals: “Jooooort?” Nu hoort hij het wel.

“Ja Tim.”

“Mag ik vragen wat je in godsnaam met mijn riem doet?”

Jort kijkt naar de riem waar hij al een minuut mee in zijn handen staat. Ook hij constateert dat dit inderdaad niet de zijne is. De anderen barsten los:

“Lekker bezig Jort.” En: “Zijn we wakker?”

Tim neemt zijn riem aan en de ploeg maakt zich klaar om in te stappen.

 

DE NESTOR

Tim Heijbrock in de boot zien zitten is als kijken naar een elegante man in zijn Italiaanse maatpak. De kuip, het bankje, de verhoudingen tussen zijn lichaam en het schip, de riem in zijn hand – het klopt. Hij is rank en zou ook voor een danser kunnen doorgaan. Buiten de boot komt hij bedeesd over, maar in de boot laat hij zijn lichaam boekdelen spreken. In de ploeg spreken ze over hem alsof hij geen mens maar een krachtcentrale is. Jort: “De eerste keer dat hij aanging voor een opzetje, dacht ik: wat gebeurt hier?” Bjorn: “Tim heeft er zo’n ongelofelijke motor in liggen, die wil je erbij hebben.” Bjorn doelde met deze opmerking niet op Tim’s NOC*NSF-Volkswagentje.

Maar dat Tim (1985) erbij zit, mag verrassend genoemd worden, want was hij niet gestopt?

Als enige van het stel is hij, de nestor, ´aan gene zijde´ geweest. Twee jaar geleden lag hij in Eton Dorney op de Olympische Spelen van Londen aan de start. A-finale, yes sir. Daar waar normale mensen op televisie naar kijken, daar wás Tim.

Op zijn dertiende was hij begonnen met roeien, bij Pampus in Almere. Toen hij een internationaal toernooi bezocht en vijf van de zes nummers won, dacht hij: dit is leuk. “Ik was voor het eerst in het buitenland, in een mooie omgeving, ik won en Bjorn (van den Ende, Tim’s neef en beste vriend, FW) was er bij.”

Dertien jaar later is het jeugdtoernooi in Engeland verruild voor Londen 2012. De LM4- heeft baan 1 geloot – de buitenbaan waar die dag veel wind op staat. Maar de wind blijkt bij lange na niet de grootste tegenstander. De andere ploegen evenmin.

Het oplijnen duurt lang. De televisiekijker ziet hem zitten: positie twee in de boot, stuurboordriem in de hand. Hoeveel mensen weten hoe lang hij hiervan heeft gedroomd? De rest van de ploeg bestaat uit boegroeier Roeland Lievens – fijne jongen, kon Tim het goed mee vinden – en achterin zit het beroemdste en beruchtste slagenpaar van Nederland: de eeneiige tweeling Vincent en Tycho Muda alias ´de Muda’s’. Beroemd omdat zij sinds hun komst in het highbrow roeiwereldje een frisse wind hebben laten waaien: het hart op de tong, zeer zelfbewust, een voorkeur voor hardcore house, een eigen website met grappige filmpjes waarin zij de hoofdrol spelen.

En berucht. De buitenstaander ziet een ploeg die zeker kansen op een medaille heeft. Maar zij die beter weten zien in baan 1 een boot die al maanden een diepe, brede scheur door het midden vertoont. De vermaledijde wind valt in het niets bij wat de boot werkelijk afremt. Vanaf het begin was er een botsing van karakters. De gedreven tweeling heeft een sterke wil en legt die zonder terughoudendheid ook anderen op. In discussies blijkt hun mening wet. Opvattingen over de haal, indeling van de wedstrijden – zij hebben het antwoord. Coach John Faulkner kon in trainingen roepen wat hij wilde, maar als de Muda’s geen vast blad wilden varen, gebeurde het niet. De minder rap van de tongriem gesneden Tim werd van binnen verscheurd; enerzijds wilde hij uitstappen, anderzijds lonkten de Spelen.

Om frustraties weg te nemen en de machtsverhouding in evenwicht te brengen, werden andere coaches en zelfs een psycholoog geraadpleegd. Maar de grote Muda-show bleef het programma domineren. Het voor-Olympische jaar verliep sportief ook dramatisch. Blessures, ziekte. Een ticket voor de Spelen bleef lang onzeker. Toen op het WK in Bled (kwalificerend) boeg Roeland ziek werd, ontploften de Muda’s. Furieus waren ze. Dat uitgerekend hen dit moest overkomen. Ze vonden het onuitstaanbaar. Goed, Roeland, kon er niets aan doen. Nee, dat niet.

Later werd het ticket alsnog veilig gesteld.

Eton Dorney. Tim aan de start en in plaats van de gedachte: “Jongens, we gaan samen door het vuur!” klinkt het in zijn hoofd: “Waarom ben ik hier? Wat doe ik met deze jongens in de boot?” Als het licht verspringt verdringt de acute injectie van adrenaline alle onhandige gedachten, maar als er geschakeld wordt naar een baanhaal ziet hij de tweeling weer voor zich. Hij voelt de pijnscheuten van het eerste zuur en op dat moment duikt de gedachte op: “Ik stop, ik stop nu met halen maken.” Moet hij met deze jongens zijn droom beleven?

Maar Tim verbijt zijn twijfel – door te stoppen zou hij ook Roeland laten zakken – maar de ploeg zal als laatste eindigen.

Terug in Nederland besluit hij een punt achter zijn roeiloopbaan te zetten (én nooit meer met die broers samen in een boot te stappen). Hij haalt zijn studieboeken (Voeding en Diëtiek) weer boven tafel en ondertussen zal hij moeten gaan uitkijken naar een baan want zijn A-status (lees: salaris) zou hij binnenkort kwijtraken. Maar, vraagt hij zichzelf af, wat voor werk zoek ik eigenlijk? En wat wil ik straks met die studie aanvangen? Als een paar maanden later Bjorn aan de lijn hangt hoeft hij niet lang over zijn voorstel na te denken: ze gaan meedingen naar een plek in een nieuwe lichte vier zonder.

Maar Londen heeft bij Tim zijn sporen achtergelaten. Een ploeg kan, in plaats van een hechte groep met wie je winst viert en verlies betreurt, ook een mijnenveld zijn. Nee, dromen over medailles, er alles voor over hebben – zo denkt hij er niet meer over. Er moet gedokt worden. Geen vrijwilligerswerk meer voor hem. “Ik wil best roeien, maar wel voor geld. Als mensen dat vreemd vinden, dan is dat maar zo.”

Tim, Bjorn, Joris en zijn twee-zonderpartner Greidanus worden verkozen tot de Rio LM4-, maar als Greidanus enige tijd later besluit te stoppen, wordt er in februari 2014 een nieuwe roeier geselecteerd: Jort van Gennep.

DE BENJAMIN

Slechts negentien lentes jong en als het op wedstrijdervaring en roeitechniek aankomt, mag hij van zijn ploegmaten de riemen dragen. Dat de bond hem koos werd ‘in roeikringen’ opmerkelijk, zelfs onbegrijpelijk genoemd. Zelf heeft Jort (geboren in 1994, lid van Nereus) het over “een avontuur” en “het vetste dat me kon overkomen.” Jort van Gennep, de benjamin. Of om met Tim te spreken: “Onze feut.”

Hij is leergierig, enthousiast, klaar van geest en krachtig van lichaam. Op de roeimachine maalt hij de 2 kilometers weg in 6 minuut 15. Bonkige vormen met een hoofd uit klei geboetseerd. Een buitenmens die over akkers schuimt, aardappels raapt, de wolken leest en vaarzen vraagt hoe zij de wereld zien. Een jongen die urenlang naar een mierenhoop staart om het systeem van dat insectenvolkje te analyseren. Komt er tijdens het afstellen van de boot een hond langs, dan is zíjn aandacht niet meer bij dolpennen, hoeken en graden. Zo vaak als zijn gezicht op lachen staat. Hij vindt het allemaal fantastisch.

Rio had de student Politicologie niet op zijn kalender staan. “Ik had wel roei-ambities, maar als ik aan de Spelen dacht, dan die van Tokio in 2020.” Hij is talentvol, zeker, maar of hij de ploeg op het aanstaande WK al ten volle van dienst kan zijn, is de vraag. De tijd is kort en in het LM4-veld kun je niets laten liggen. Alles moet kloppen.

Lees ook de andere delen van dit verhaal:

Deel 2 – De voorbereiding

Deel 3 – Het WK

Credits Fotografie: Anja van den Herik